Opnieuw die Berg op!

Hoogwater wordt geclassificeerd door te benoemen hoe vaak zo’n waterstand voorkomt: 1 à 2 keer per jaar, eens in de 2 tot 3 jaar, eens per 5, 10, of zelfs 100 jaar. 2024 markeert het eeuwfeest van een literaire vloed: Thomas Manns de Toverberg. Aanleiding voor mij om opnieuw te gaan genieten van de ijle berglucht en ideologische vergezichten. Tijd voor een eerste herlezing.

Maar eerst een terugblik naar 2012. Ik zit vers in de collegebanken. Iedere verwijzing die de hoogleraar maakt naar boeken, films of filosofen schrijf ik op. Zo krabbel ik tijdens een college Ethiek een tekeningetje van een berg met sterren eromheen boven mijn aantekeningen. De Toverberg, een boek met zo’n poezelige titel moet wel wat te bieden hebben. Wat later in de boekhandel liegt de achterflap er niet om: ‘Het Boek der boeken! ‘ staat er onbescheiden. Laat maar eens zien dan, dacht ik.

Wat mij bovenal fascineerde tijdens het lezen van De Toverberg was dat er feitelijk niets gebeurd. De plot is te vatten in twee zinnen – Een bezoek aan een sanatorium van drie weken, strekt uit tot zeven jaar. Waarbinnen onze middelmatige protagonist speelbal is van concurrerende ideologische posities. Discussies dijen uit, ontwortelen en veranderen van richting en telkens weer zijn er terugkerende haakjes, zoals de Russische vrouw die iedere maaltijd de deur – te laat – dichtsmijt.

Onze protagonist Hans Castorp is beneveld door het object van zijn verlangen, Clavdia Chauchat op de buiten de tijd staande Vastenavond.

En dan, en dan en dan na een pagina of 400 raakt het verhaal in een stroomversnelling op Vastenavond. De sfeer wordt verhit en de taal neemt toe in tempo én dupliceert: onze personages beginnen Italiaans, en met name Frans te spreken. Een fantastisch gesprek ontspint tussen onze protagonist en zijn person of interest. Maar feitelijk gebeurt er niets. Fascinerend.

Geen van de intellectuele uitspattingen in de roman wisten mij af te schrikken. Ik was niet bang om verwijzingen te missen of mij dom te voelen door niet te weten wie Wagner was, of Goethe (De scène op Vastenavond is getiteld Walpurgisnacht en recreëert een scene uit Faust 1 – later doet Mann dit weer in Doktor Faustus en schrijft hij zijn fanfiction hiervan in Lotte in Weimar). Mijn leeshouding was gestoeld op het idee dat proberen iets te begrijpen door het gewoon te lezen altijd méér begrip oplevert dan iets niet lezen omdat je bang bent het wellicht niet volledig te bevatten.

Deze herlezing begin ik niet meer als een zogenaamd onbeschreven blad. Ik ben benieuwd welke thema’s nu als kleefkruid blijven haken en ik ga mijn best doen hier kort en waarschijnlijk niet heel bondig enkele stukken over uit te lichten op deze blog.

Tom v.d. Wijgert

Aan de vooravond van Vastenavond 2024

Leven in Venetië

Waarom moet de kunstenaar sterven? Dood en leven liggen dicht bij elkaar in de kunst. Zo ook in de toneelvoorstelling Dood in Venetië.

Op zomervakanties rond de Middellandse Zee kwam ik overal leeuwen tegen. In de schaduw van een eeuwenoude campanile gevlucht voor de brandende zon. Boven houten kerkdeuren, wakend over de massa toeristen. De leeuw van Venetië, zo leerde ik later, heerste decennialang meedogenloos over de mediterraanse kusten. Inmiddels is de leeuw geketend in timpanen en balustrades.

De stad zelf blijft echter onze harten veroveren. Enerzijds als zinkend doembeeld van de ondergang van ‘onze’ Europese cultuur zoals Ilja Pfeiffer ons vorig jaar liet zien in Grand Hotel Europa. Anderzijds als mythische sprookjesstad waar de gondelier, na Virginia en Leonard Woolf af te zetten bij het Grand Hotel, jou de prachtige geheimen van het leven laat zien.

Leven, dood. Venetië stoeit met deze uitersten. Al moet ik toegeven dat Venetië, en daarin ben ik vast niet de enige, voor mij meer verbonden is met dood. De dood van Gustav von Aschenbach. De kunstenaar die Thomas Mann tot leven brengt in zijn novelle uit 1912 om hem vervolgens aan cholera te laten sterven op het strand van het Lido. Sinds ik in april Ramsey Nasrs toneelbewerking van de Dood in Venetië bezocht blijft het thema rondspoken in mijn hoofd. Leven, dood.

“Someone has to die, in order that the rest of us should value life more.”

In de literatuur is het vaak rechttoe rechtaan:  een personage wordt op de spits gedreven, geduwd tot er geen weg meer terug is. De laatste optie is om de stap over de rand te zetten, een zekere dood tegemoet. Maar waarom moet er iemand sterven? Nicole Kidman als Virginia Woolf vat het pakkend samen in The Hours: “Someone has to die, in order that the rest of us should value life more.” Alles draait om het contrast.

Virginia Woolf in Venice
Poster van Virginia Woolf in Venetië

Als we vervolgens naar Dood in Venetië kijken: waarom moest Von Aschenbach sterven? Ontdekte hij niet juist het leven door zijn meeslepende hartstocht voor Tadzio? Voor het antwoord op deze vraag grijpt Nasr terug op de autobiografische elementen in Manns novelle.  Net als Von Aschenbach, verbleef Mann namelijk een zomer in Venetië. Daar werd Mann zelf betoverd door een engelachtige jongen. Raakte hij in de ban van een jeugdige schoonheid.

De passie die Mann daar op het strand voelde voor de jongen was verboden. Alleen in zijn werk kon Mann zijn ‘ongepaste neigingen’ vrijelijk uiten. De Thomas Mann uit de toneelvoorstelling doet dit geheel ondubbelzinnig: “Raak hem aan,” roept hij meerdere keren tegen Von Aschenbach. Voor de degelijke Duitse burger Thomas Mann is het onmogelijk om zoiets te doen, of om het zelfs maar serieus te willen. Hij is gebonden aan plicht, verwachtingen en een streng moreel kompas. Want als beroemd schrijver heeft hij een belangrijke voorbeeldfunctie.

“Raak hem aan!”

Von Aschenbach moet dan ook sterven om af te rekenen met Manns eigen gevoelens. Dat lijkt de conclusie van het toneelstuk. Manns verliefdheid wordt zo teruggebracht tot een fantasie die besloten ligt tussen de schutbladeren van de novelle. De bom wordt onschadelijk gemaakt.

Death-in-Venice-2
Björn Andrésen en Dirk Bogarde in Viscontis Morte a Venezia

Het is niet toevallig dat het met de kunstenaars vaak niet goed afloopt in Manns verhalen. Er gaat iets gevaarlijks uit van de kunst. Het speelt met het leven, is eerst afstandelijk, maar omarmt het vervolgens volledig en stort zich zo vol hartstocht over de rand. Met wat goede wil is het alsof Mann zichzelf waarschuwde in Dood in Venetië: wordt niet teveel kunstenaar, denk aan je burgerplichten. Plichten die Mann, als vader van vijf, ongetwijfeld heeft waargemaakt.

Het spanningsveld tussen het burgerlijke bestaan en het kunstenaarschap is een terugkerend thema bij Thomas Mann. Een spanning tussen Mann de koopmanszoon en Mann de kunstenaar, de bohemien. In eerdere verhalen zoals Tonio Kröger en Buddenbrooks is het telkens weer de kunstenaar die zichzelf buiten de samenleving plaatst. De echte kunstenaar leidt een verarmd leven, zoals Tonio Kröger al concludeerde.

In Mijn dood in Venetië schrijft Nasr hoe het leven aan hem, de kunstenaar, voorbij trekt. Hij sluit zich op in zijn kamer, hij schrijft en schrijft en schrijft. Over liefde, over kinderen, geluk en leven, maar hij neemt zelf nergens deel aan. Om onderzoek te doen voor zijn toneelbewerking reist Nasr naar Venetië. Om vervolgens in een afgeschermde binnentuin op een kleine afstand van het centrum van Venetië in alle rust te lezen. Hij gaat naar Venetië, maar lijkt er nooit aan te komen. Net als Tonio Kröger ziet hij het leven van de kunstenaar als een minderwaardige afspiegeling van het leven dààrbuiten, wat dat dan ook mag zijn.

Dood in venetie

Die tegenstelling tussen de kunstenaar en het leven of het burgerschap, wat dat dan ook precies mag inhouden, is wat mij betreft te scherp. Toegegeven, het is een spannend intellectueel spel tussen begrippen. En als thematiek van Mann’s boeken, denk aan Buddenbrooks of Doktor Faustus is het prachtig. Maar het blijft eerder een literair thema dan dat het iets zegt over gewone mensen, zoals Thomas Mann of Ramsey Nasr. Want als Mann iets was dan was hij zowel kunstenaar àls burger.

Het is een neiging die lastig te onderdrukken is: de schrijver te serieus nemen. Al snel ga je mee in de gedachtegang van een schrijver, en al helemaal als de schrijver in kwestie Thomas Mann is. Maar zeker wanneer Mann schrijft over thema’s die indirect ook over hem gaan is een hoge mate van wantrouwen geboden. Vaak zitten er namelijk tegenstrijdigheden in de begrippen die Mann daarvoor gebruikt. De begrippen zijn eerder polemisch dan rationeel onderbouwd.

Daarom is het ook te makkelijk om Mann slechts als òf kunstenaar òf burger neer te zetten. Het is nu juist het problematische van de combinatie, van het eeuwige schipperen tussen die twee uitersten. Puur het begrip ‘kunstenaar,’ zonder daartegenover ‘burgerschap’ te zetten, is leeg, een parodie.

Het personage Thomas Mann uit de toneelvoorstelling lijkt echter volledig ingekleurd te zijn door een idee van kunstenaarschap. Van een writer’s block tot onderdrukte verlangens, het personage laat het allemaal zien. De realitycheck in deze is Katia Mann. Zij drukt de schrijver met zijn neus op de feiten (“Hij is pas 14!”). Hoeveel kritiek je ook kunt hebben op de weergave van Katia, wat overigens vrij terecht is, zij brengt ons terug naar de gewone wereld, naar het alledaagse leven. Los van intellectuele spelletjes.

De voorstelling was prachtig. Decor, muziek, verhaal. Maar het thema? Tsja. Uiteindelijk lijkt de toevoeging van Thomas Mann als personage de thematiek niet te verdiepen. Het lijkt slechts een uitstalling van Nasrs eigen ervaringen, van Zijn dood in Venetië. Op het toneel leggen Katia en Thomas het weer bij in een knusse huwelijksscène. En Von Aschenbach? Die mag zich op zijn lijkwade troosten met de gedachte dat hij het leven heeft mogen ervaren.

‘And who will die?’ vraagt Leonard aan Virginia.

‘The Poet will die.’

“Wij zijn emigranten”

In de recent vertaalde roman De Vulkaan toont Klaus Mann de vele gezichten van de emigratie: hoop, liefde, hysterie en bovenal heimwee. Klaus toont dat de emigrant niet bestaat, er is geen kern, geen definitie; slechts het gedeelde besef: “Wij zijn emigranten.”

De roman begint in 1933. In een café in Parijs komt een groep Duitse emigranten samen. Enkelen van hen zijn net uit Duitsland gevlucht en proberen zich nu te oriënteren in de hectische wereldstad. Want, ondanks dat het vertrek uit het thuisland niet vrijwillig was, zijn de emigranten hoopvol en enthousiast, op momenten zelfs vrolijk: Parijs, de culturele hoofdstad van Europa, dáár gebeurt het. Energiek beginnen ze aan een nieuw hoofdstuk in hun leven, ze zoeken kansen om een bar te openen, te schrijven of om op te treden. Dat alles, echter, vanuit de gedachte dat hun verblijf slechts tijdelijk is, een sabbatical als het ware.

Morgen zal namelijk het regime in Duitsland vallen. Morgen dulden Frankrijk en Engeland de barbarij van de Duitsers niet langer. Mórgen zal de vulkaan uitbarsten en is het oorlog. Morgen kunnen we terug naar huis. Naarmate de maanden verstrijken verdampt de hoop, morgen blijft morgen. De émigrés bevinden zich in een limbo, balancerend tussen naïviteit en snoeiharde realiteit. Een échte band met het gastland ontwikkelt men daardoor ook niet, terwijl het vaderland hoe langer hoe verder van de emigranten verwijderd raakt. Zoals een van de Russische migranten verklaart aan haar Duitse vriendin Marion: “Wie zich losmaakt van zijn vaderland doet dat voorgoed. Voorgoed.”

00mannE6
Erika en Klaus Mann in 1927

Wanneer begint emigratie? Begint het wanneer iemand zijn of haar thuisland gedwongen moet verlaten, of begint het wanneer jaren later de identiteitspapieren verlopen? Voor sommige begint de emigratie wanneer zij nog in het vaderland wonen. Iedere dag opnieuw verbijten zij de pijn en somberheid over het lot van hun land. Ze voelen zich steeds minder thuis, komen continu dichter bij de rand van de samenleving te staan. Totdat op een dag de bom barst. Het thuisland is simpelweg onleefbaar geworden.

Voor Klaus Mann begon de emigratie op 13 maart 1933, toen hij met zijn zus Erika naar Parijs vluchtte, de eerste stop van een jarenlange zwerftocht door de grote steden van Europa en de Verenigde Staten. Klaus’ exil-ervaringen schreeuwen door iedere pagina van de roman heen. Van heroïneverslaafde dichter en oprichter van exil-tijdschriften tot verslaggever in de Spaanse Burgeroorlog, hij was het zelf.

“Wie zich losmaakt van zijn vaderland doet dat voorgoed. Voorgoed.”

Toch is Klaus allesbehalve een representatieve emigrant. Veeleer is Klaus, met zijn zus Erika, een Europeaan, een wereldburger. Voor het gedwongen exil waren “the literary Mann-twins” op wereldreis geweest, waarin zij naast de Verenigde Staten ook Japan, Korea en de Sovjet-Unie aandeden (vastgelegd in het boek Rundherum). Het zwervende bestaan van hotel naar hotel was hen op het lijf geschreven; en dat alles vanzelfsprekend op kosten van hun vader. De emigratie naar Parijs, en later Amsterdam en de Verenigde Staten, was op een bepaalde manier niets anders dan een voortzetting van hun zwerftocht. Bovendien bood Parijs volop kansen aan twee jonge talentvolle kunstenaars. Exil met een gouden randje.

Ondanks het feit dat Klaus middenin de emigratie stond, weet hij in De Vulkaan een open blik op het ballingschap te behouden. Naast de verschrikkingen en rusteloosheid, toont hij ook de perversie van emigratie. Hoe makkelijk het is om zij die achterbleven te veroordelen terwijl je languit op het bed in je Parijse studio heroïne gebruikt. In eerste instantie lijkt alles eenvoudig wanneer je aan de goede kant van de geschiedenis staat. Men beschimpt Duitsland en probeert uit alle macht de laatste banden met het land door te hakken, om vervolgens een niet aflatende heimwee naar het thuisland te ervaren.

Was het nu eigenlijk wel écht zo noodzakelijk om te emigreren? Kon ik niet, net als al die anderen, gewoon verder leven?  Hoe zou het zijn om weer over de Kurfürstendamm te lopen? Vragen die plotseling opdoemen en iedere vanzelfsprekendheid de nek omdraaien. Het voormalige thuisland wordt compleet ondoorzichtig, het leven daar net zo onvoorstelbaar als de redenen om te vertrekken. De arrogantie jegens de innere Emigration, zij die met gebalde vuisten in de jaszak achterbleven, wordt steeds inzichtelijker.

Klaus Mann en Fritz Landshoff in 1933 in Zandvoort
Klaus Mann en Fritz Landshoff in 1933 in Zandvoort

De kracht van de roman schuilt in zijn openheid. De roman oordeelt niet over het ballingschap van de personages. Het toont slechts, in een tot waanzin drijvende uitvoerigheid, ieder facet van de emigratie. Dat is ook de opdracht die de fictieve schrijver van de roman zichzelf meegeeft “Ik mag niets simplificeren, ook niets weglaten, ik moet uitvoerig en oprecht zijn.”

De Vulkaan laat zien dat “de emigrant” niet bestaat. Het toont de onmogelijkheid van emigratie, het tussen-werelden in leven hopend op niets. Want al zou de beslissende oorlog uitgevochten zijn, het thuis dat je ooit bent ontvlucht is er niet meer. Al wat blijft is het gedeelde besef:

 “Wij zijn emigranten” – er zit berusting in die formulering, naast pijn en trots.

Klaus Mann – De Vulkaan. Vertaald door Ria van Hengel. Querido, Amsterdam.

Een les in menselijkheid. Wat Thomas Mann mij heeft geleerd over democratie.

Een jaar geleden begon ik mijn afstudeeronderzoek naar Thomas Manns politieke teksten; inmiddels ben ik afgestudeerd. Wat heeft dit onderzoek mij geleerd?

Ongeveer anderhalf jaar ben ik bezig geweest met mijn afstudeeronderzoek naar Thomas Mann’s politieke escapades. Een ongebruikelijk, lastig, maar bovenal dankbaar onderwerp. Ik heb niet alleen veel schitterende teksten en essays kunnen lezen, maar heb bovendien nieuwe ideeën opgedaan over mijn eigen relatie tot kunst, politiek en bovenal democratie. Grote thema’s, die sluipenderwijs steeds opduiken.

Voordat ik aan mijn onderzoek begon twijfelde ik of een filosofisch onderzoek naar Thomas Mann’s politieke geschriften wel academisch genoeg zou zijn. Was het niet veel beter en makkelijker om gewoon een filosoof te kiezen? Bovendien, Mann’s politieke teksten worden vaak afgedaan als amateuristisch, onnozel, of simpelweg niet relevant. Was het nu echt wel zinnig om daarin te duiken? Het antwoord op die vraag moge duidelijk zijn. Ik had geen betere keus kunnen maken.

cms491-eth-bibliothek-zrich-thomas-mann-archiv-fotograf-unbekannt-formatkey-jpg-default

Maar waarom nu, of all people, Thomas Mann? Er zijn tig schrijvers of intellectuelen die zich met politiek hebben bemoeid – die het al dan niet met de dood moesten bekopen. Het eenvoudige antwoord is natuurlijk dat ik op een bepaalde manier gefascineerd ben door het werk van Mann. Maar dat is wat mij betreft niet voldoende. Er zit, volgens mij, een ongekende actualiteit in Manns teksten. Een urgentie die voortkomt uit een aangrijpende menselijkheid die aan de basis van Manns gedachten ligt.

Thomas Mann was natuurlijk allereerst een schrijver, en zijn politieke teksten blinken dan ook niet uit in wetenschappelijke helderheid. Maar, en dat is wat mij betreft het belangrijkste, hij probeert telkens weer opnieuw zijn eigen persoon, zijn eigen schrijverschap, in de context van de tijd te plaatsen. Wat betekent het om Duitser te zijn in het Keizerrijk? Of schrijver, ten tijde van de Weimar Republiek? Wat betekent het als mens om je land uit te worden gezet? Om als schrijver je boeken verbrand te zien worden?

Het bijzondere is dat deze vragen niet slechts sporadisch werden gesteld. Het waren de onderwerpen van Manns essays. Hij reflecteerde zo publiekelijk op zijn eigen schrijverschap of Deutschtum. Hij beschrijft eerlijk en open hoe zijn positie ontwikkelt en legt rekenschap af voor de conclusies die hij daaraan verbindt. Zo is Mann in 1922 een van de eerste conservatieve schrijvers die zich bekeert tot de Weimar Republiek. Zijn teksten lezen als één lange confrontatie, een worsteling, met zichzelf als kunstenaar en burger; een worsteling als mens.

Een van die worstelingen is met democratie. Een begrip dat nu zo normaal is dat we er vaak weinig aandacht aan besteden – we beslissen vaak democratisch wat het avondeten wordt. Democratie is voor ons alomtegenwoordig. Ook al horen we steeds vaker dat democratie onder druk staat door het groeiende populisme of het gepolariseerde publieke debat, democratie als ideaal staat fier overeind.

Dat was in Manns tijd wel anders. Democratie was relatief nieuw aan het begin van de twintigste eeuw. Natuurlijk waren er de VS, maar in Europa werd het democratische idee nog heftig bestreden. De aristocraten waren tegen politieke invloed door het gepeupel; het volk. Zij, zo dachten de aristocraten, waren onbetrouwbaar en irrationeel en moesten hoe dan ook buiten de poort van de macht blijven. Zo dacht ook Mann. In 1918 schreef hij dat democratie het grootste gevaar voor Duitsland was en moest worden bestreden. De Eerste Wereldoorlog, zo vond hij, was dan ook volledig gerechtvaardigd.

Twintig jaar later, in het najaar van 1938 reist Thomas Mann de VS rond voor zijn lezing ‘De komende zege der demokratie.’ Gedurende twee decennia heeft hij zich ontwikkelt van een niet-politieke antidemocraat, naar een spreekbuis voor de democratie. Ondanks al zijn bezwaren, ondanks alle problemen van de democratie, kwam hij tot de conclusie dat democratie de best mogelijke staatsvorm is. Waarom? Simpelweg, de democratie heeft het beste met mensen voor, ze wil hen verheffen, emanciperen. Dat alles uit een hoger idee van menselijkheid.

Deze democratische wending is opmerkelijk. Het toont iets dat hoort bij het begrip democratie, maar wat we nu vaak vergeten zijn. Want, democratie is niet iets vanzelfsprekends, het is eerder tegen-intuïtief. Het idee dat anderen gelijk aan ons zijn, dat anderen net zoveel te zeggen hebben als wij – zelfs anderen waarvan je misschien wel vind dat ze hun mond moeten houden – is confronterend. Het is iets dat weerstand en frustratie kan oproepen, maar wat bovenal, vind ik, vragen moet oproepen. En dat is nu precies wat mijn onderzoek heeft gedaan.

Door Manns worsteling met democratie ben ik uitgedaagd om zelf ook vragen te stellen over wat het nu betekent om democraat te zijn. Om eens voorbij te gaan aan het gangbare ‘één keer in de vier jaar stemmen,’ maar om te onderzoeken en te zien wat het nu concreet betekent. De casus Mann, laat op indringende wijze zien hoe iemand ervoor kiest democraat te zijn in een tijd waarin democratie alles behalve vanzelfsprekend was. Zijn keuze had dan ook consequenties, die hij vervolgens met een zwaar gemoed droeg.

Ik denk dat het geen kwaad kan, dat we het aan onszelf verplicht zijn, om stil te staan bij wat het nu eigenlijk betekent om democraat te zijn. Dat we niet gedachteloos allerlei dingen gaan roepen over het parlement en onze democratie, maar het eens proberen te omarmen. In zijn handelen en zijn boeken omarmt Thomas Mann zijn medemens. Hij wil als persoon de ander als gelijke zien, als broeders en zusters.

Ondanks het feit dat hij zelf beroemd, begaafd en uitzonderlijk is – arrogantie was Mann zeker niet vreemd – omhelst hij het volk, omhelst hij het menselijke in ieder mens. Dat is de hoogste vorm van democratie, van democraat zijn. Mann probeerde dit te doen met zijn boeken, zijn romans, waarin hij op zoek gaat naar een kern van het mens zijn. Ook in zijn toespraken komt het thema sterk terug, Mann wilde Duitsland behoeden voor het onmenselijke monster dat wij nu kennen als het Derde Rijk. Wat dit precies inhoudt en theoretisch betekent, en wat voor een problemen dit idee oproept, laat ik voor nu in het midden, voor de liefhebber: mijn onderzoek is hier terug te vinden.

Nu ik aan het eind van mijn studie filosofie gekomen ben moet ik net als Hans Castorp uit de Toverberg afdalen naar het laagland. Voor Hans werd het een noodlottige afdaling, voor mij luidt het slechts een nieuwe fase in. Ik zie ernaar uit om alle filosofische en ideologische bagage die ik gedurende mijn studententijd heb opgedaan in de praktijk te brengen. Om nieuwe ervaringen op te doen en mijzelf te blijven ontwikkelen; een Bildungsroman kent natuurlijk geen einde.

September 2018

 

Voor degene met wat extra tijd: mijn onderzoek is hieronder te lezen. De vraag die centraal staat is hoe het begrip democratie bij Thomas Mann is ontwikkelt tussen 1918 en 1955.

Democracy as the Genius Kiss, Tom van de Wijgert

Overwegingen van een niet-politieke Man(n)

Thomas Manns oorlogsgeschrift toont een dunne lijn tussen kunst en politiek, tussen democratie en anti-democratie.

Afgelopen weken was er een ongekende aandacht voor het 100 jaar oude werk van Oswald Spengler: Der Untergang des Abendlandes, waar voor het eerst een Nederlandse vertaling van verscheen. Een werk dat de gemoederen, van links tot rechts, flink bezighield. Van reactionaire, conservatieve betogen van e.g. Ad Verbrugge, dat zelfs de NOS verleidde tot een dubieus artikel, tot een heuse avond in poptempel Paradiso over Spenglers magnum opus. Nu weet ik zelf bar weinig van Spengler en heb ik ook niet de minste intentie tot een uitgebreide studie van zijn werk. Het is echter zo dat Spenglers conservatisme een tegenpositie vindt in een van de belangrijkste essayistische werken van Thomas Mann: de Betrachtungen eines Unpolitischen (1918), de Overwegingen van een niet-politieke man. Het eerste deel van Spenglers werk en de Betrachtungen kennen hetzelfde jaar van verschijning, 1918, maar bieden een volledig verschillende visie op conservatisme en het politieke en culturele spectrum van Duitsland en Europa. Waar Spengler een pseudowetenschappelijk werk schrijft, is dat van Thomas Mann een kunstwerk, een werk van een niet-politieke kunstenaar, geconfronteerd met een vernietigende tijdsgeest.

Betrachtungen eines Unpolitischen is een werk dat vaak wordt vergeten – er is dan ook helaas geen Nederlandse vertaling van. De Nederlandse Mann-kenner en liefhebber, Rob Riemen, stelt altijd met een zwaar elitaire nadruk dat men Thomas Mann niet kan begrijpen indien men de Betrachtungen niet heeft gelezen. Een claim waar zeker iets voor te zeggen valt, ware het niet dat het begrijpen van een kunstenaar in zichzelf een belachelijk idee is. Feit blijft dat de Betrachtungen van onschatbare waarde is voor het in kaart brengen van het gedachtegoed van Thomas Mann.

Betrachtungen eines Unpolitischen

Vanaf 1915 heeft Thomas Mann nagenoeg onafgebroken gewerkt aan dit moloch van een essay. Zijn werk stopte in 1918, toen het werk in zijn geheel werd gepubliceerd. De Betrachtungen is geen roman, maar eerder een collectie van dertien essays. In het voorwoord, dat in januari 1918 is geschreven, bevraagd Thomas Mann het karakter, de aard, van zijn werk. Hij zegt hierin expliciet dat de Betrachtungen geen boek is. Eerder is het een overblijfsel, een residu, als de drek die overblijft na het drinken van een kop koffie –tenminste wanneer men geen Senseo o.i.d. gebruikt, eerder is het werk een ‘neerslag’, een spoor van persoonlijk lijden. Het houdt het midden tussen een werk, het doorsijpelen van vocht, een compositie en willekeurige krabbels. Het is een uitdrukking van een kunstenaarschap onder druk, een kunstwerk.

Thomas Mann 1905
Thomas Mann omstreeks 1905

Als uitdrukking van een kunstenaarschap is het werk beduidend anders te interpreteren dan als een wetenschappelijk werk over de oorlog. Wellicht het belangrijkste element van dit kunstwerk is de onbeslistheid van het hele werk; het is een overweging zonder eind, zonder conclusie. Het werk is eerder een amateuristische poging, dan een uitputtende studie naar begrippen. Het kunstzinnige karakter van het werk wordt bovendien nogmaals bevestigd door de methode die is gehanteerd. Het merendeel van het werk is namelijk opgebouwd rondom citaten, honderden citaten. Om precies te zijn: er komen 2561 Guillemette-paren, ganzenpoten, voor in het werk en nog eens 1400 indirecte verwijzingen. Het bespreken en verwerken van alle citaten gebeurt niet op een uitputtende wetenschappelijk manier, maar op een kunstzinnige manier. Het creëert een ritmisch dialoog doorheen het werk, het creëert muziek:

“Een citaat is eerder slechts een klank in een gesprek, waarvoor een bepaalde muzikale tact en smaak nodig zijn om het te verwerken. Dit gesprek toont zowel een melodie als een ritme. De Betrachtungen zijn een soort muziek. Ieder citaat is een noot van een bepaald instrument.”

Een ritmisch dialoog, muziek: dat is hoe de Betrachtungen als kunstzinnig werk kan worden begrepen. Deze simpele en speelse thematisering is fundamenteler dan het op het eerste gezicht lijkt. Muziek, als kunstvorm, staat namelijk centraal in de Duitse cultuur die Thomas Mann beschrijft in de Betrachtungen. Muziek is Duits, oer-Duits. Daarmee staat het tegenover de literatuur. Literatuur is Frans, fundamenteel-Frans. Hiermee komen we dan eindelijk uit bij de inhoud van het boek. Frankrijk vs. Duitsland, één van de thema’s van het boek, een van de vele ‘Leitmotiven’ in het muziekstuk gecomponeerd door Thomas Mann.

Kunst tegen Politiek

De Betrachtungen bestaat uit vele opposities, vele tegenstellingen die allen eenzelfde spel tot uitdrukking brengen. De begrippen lijken inwisselbaar, maar zijn dat toch steeds weer niet. Een aantal voorbeelden hiervan zijn: Duitsland & Frankrijk, Geest & Politiek, Cultuur & Civilisatie, Ziel & Maatschappij, Vrijheid & Stemrecht, Kunst & Literatuur, Kosmopolitisme & Internationalisme, Volksstaat & Democratie, Menselijkheid & Politiek, Estheet & Politicus. Het is niet eenvoudig een concept los proberen te definiëren, alles hangt altijd met alles samen en vormt slechts in het spel een betekenis.

Het hoofdargument van het werk gaat als volgt. In zijn polemiek ageert Thomas Mann vanuit zijn positie als kunstenaar tegen Zivilisationsliteraten, schrijvers die zich heeft ingelaten met de Franse cultuur en het idee van democratie. Hiervan zijn de belangrijkste representanten zijn broer Heinrich Mann en Romain Rolland. Deze schrijvers zijn radicale revolutionairen die door middel van politieke, geëngageerde literatuur het idee van democratie in Duitsland willen importeren. Het probleem is echter dat de Duitse cultuur in zichzelf niet politiek is of kan zijn. De Duitse Cultuur is anders dan de Franse Civilisatie in de zin dat het Duits-zijn terug herleid wordt naar de Natuur, naar de Geest, het Gevoel, naar de Muziek, naar de Reformatie. Politiek bestaat dan ook niet in Duitsland, slechts kunst.

Het probleem wat het importeren van het Franse idee van democratie met zich meebrengt is het feit dat de kunst wordt ingeperkt. Het politieke idee van democratie probeert namelijk alle sferen van het menselijke leven te beïnvloeden. De politiek zou de maat van alle dingen moeten zijn. Dit zou betekenen dat de kunst in dienst zou moeten staan van de politiek. Een vreselijke gedachte waar Thomas Mann zich fel tegen verzet. De kunst wordt dan namelijk verdorven:

“Een goed kunstwerk kan en zal morele gevolgen hebben, maar morele doeleinden van een kunstenaar eisen, dat is niets anders dan zijn ambacht verderven.” (Vert. is van mij, TvdW)

(De originele Duitse tekst is onder het blogbericht terug te vinden)

Alhoewel de Betrachtungen vaak is afgedaan als een anti-democratisch werk, is dat het niet zonder meer. Manns positie ten opzichte van democratie is complex en dubbelzinnig. Zijn inherente afkeer en angst hangt samen met een omarming van een echt begrip van democratie. Het is met name deze dubbelzinnige positie die ook nu voor ons nog erg relevant is. Ook onze relatie tot democratie is op een bepaalde manier namelijk dubbelzinnig. Om dit te laten zien gaan we eerst nog iets dieper op Manns afkeer in.

“Men is politicus of men is het niet. En is men het, dan is men democraat” (Vert. is van mij, TvdW)

Politiek is geenszins conservatief, politiek is volgens Mann altijd democratisch. Een politicus is dan ook een democraat. Tegenover de politicus/democraat staat de kunstenaar: “Politiker zu sein, ist die einzige Möglichkeit, kein Ästhet zu sein” (Mann, 2013, p.243). De enige mogelijkheid om geen estheet te zijn, is om een politicus te zijn. De kunst wordt hier radicaal gescheiden van de politiek. Ze hebben niets met elkaar van doen en zoals eerder gezegd, de politiek is zelfs gevaarlijk voor de kunst. Estheten die zich inlaten met de politiek verlaten dan ook de sfeer van de kunst. Alles wat zij vervolgens doen staat in het teken van de politiek. De politiek verwordt tot zowel doel als middel. Thomas Mann, als niet-politieke man, als estheet, strijdt hiertegen, maar dat wil niet zeggen dat hij de democratie absoluut verwerpt:

“»Overwegingen van een niet-politieke man«? Het woord zal slechts in onjuiste zin toepasselijk worden bevonden. Hoezeer de schijn ook tegen mij is – ik ben geen partij in deze, eerlijk waar, ik vecht niet tegen de democratie.” (Vert. is van mij, TvdW)

Hier spreekt Thomas Mann expliciet over zijn positie in het werk. Ook al lijkt hij met grof geweld de democratie aan te vallen, dat is niet zo. Als niet-politieke, als estheet is dat per definitie onmogelijk. Al wat Mann doet is de innerlijke logica van begrippen op een kunstzinnige wijze volgen en ontdekken. De Betrachtungen is niet reactionair, niet radicaal. Het is een werk dat zonder pretenties probeert de schadelijke almacht van het politieke denken bloot te leggen, zonder ooit zelf politiek te worden.

Bijzonder is echter dat Mann in de Betrachtungen ook nog een positieve definitie van democratie geeft. Een definitie welke vaak over het hoofd wordt gezien. Want ondanks vele waarschuwingen, is het werk vaak opgevat als inderdaad een betoog tegen de democratie:

“Democratie zou wederom moeten zijn wat het was voor de inbreuk van de politiek in Gods wereld ooit was: Broederschap boven alle verschillen en onder formele bewaring van alle verschillen. Democratie – maar, ik zeg altijd hetzelfde – moet moraal zijn, niet politiek. Zij moet goedheid zijn van mens tot mens, goedheid van beide kanten! Want de heer heeft de goedheid van de knecht even zozeer nodig, als zij de goedheid van hem nodig hebben.” (Vert. is van mij, TvdW)

Democratie zou broederschap boven alle verschillen moeten zijn, onder formele bewaring van deze verschillen. De foute, Franse, democratie/politiek probeert slechts de verschillen tussen mensen op te heffen door een ongebreidelde wens tot gelijkheid en vrijheid. Het probeert het volk steeds verder gelijk te maken en ieder stapje dat hiervoor wordt gezet wordt getypeerd als vooruitgang. Volgens Thomas Mann zou democratie terug moeten grijpen op moraliteit, op menselijkheid. Niet op de platvloerse wens tot gelijkheid, dat slechts wordt geuit in economische en juridische gelijkheid. Daarbij wordt volgens Mann het hogere, het metafysische karakter van de mens vergeten. De valse democratie vergeet dat de mens meer is dan een onderdaan van de staat, dan een politieke/economische pion. De mens heeft ook een metafysisch karakter, een menselijkheid die uitstijgt boven de alledaagse realiteit.

Toch twijfelt Thomas Mann niet aan het feit dat het valse begrip van democratie zal overwinnen. Zijn betoog is dan ook eerder een lijkrede, een laatste poging iets te redden wat niet te redden valt:

“Wat, bijvoorbeeld, de democratie in Duitsland betreft, geloof ik absoluut in diens verwerkelijking: daaruit bestaat mijn pessimisme. Want het is de democratie en niet diens verwerkelijking waarin ik niet geloof.” (Vert. is van mij, TvdW)

Thomas Mann maakt expliciet duidelijk hoezeer hij niet naïef is met betrekking tot de verwerkelijking van het idee van democratie. Alhoewel hij expliciet tegen een vreemd idee van democratie is,  weet hij dat het onvermijdelijk is: de democratie zal overwinnen. Dat gegeven zet zijn pleidooi in een ander licht. Een explosief pleidooi vanaf een zinkend schip. Wat zegt dit over Thomas Manns maatschappelijke positie? Allereerst denk ik, dat het duidelijk maakt dat de Betrachtungen in geen geval puur opportunistisch is, een verwijt dat vaak is gemaakt. Eerder is het een door en door eerlijk en persoonlijk document, het is daadwerkelijk een neerslag, een pad van het lijden.

Ik sluit deze overwegingen

Ten slotte, de laatste en wellicht belangrijkste vraag, hoe zit het nu met de scheiding tussen kunst en politiek. Is Thomas Mann werkelijk een Unpolitischen? Een complexe vraag die ook zeker geen eenduidig antwoord kent. In de Betrachtungen geeft Thomas Mann al aan dat ook hij deel heeft aan de ‘Entdeutschung’ van Duitsland, de zogenaamde democratisering. Hij is nooit een puur Duitse kunstenaar geweest, kijk alleen al naar zijn belangrijkste werken: romans. Maar, dit is niet noodzakelijk slecht:

“Dat men zijn Duits-zijn mogelijkerwijze moet verliezen, om haar te vinden; dat juist de exemplarische Duitsers Europeanen waren en iedere beperking in niets behalve het Duitse ons als barbarij voorgekomen zou zijn.” (Vert. is van mij, TvdW)

Thomas Mann is er zich bewust van dat hij niet puur Duits is, dat hij niet louter een kunstenaar is. Zeker gezien de politieke omstandigheden is het niet verwonderlijk dat ook zijn meer politieke inborst naar buiten komt, in dienst van de kunst. Dat de Unpolitischen op een ironische wijze, de ironie als het ware als brug gebruikend, tussen kunst en politiek weet te schipperen, zonder dat hij in het een of het ander zal doorschieten, zal radicaliseren. Het is de ironie die de brug tussen het leven en de geest moet vormen. Het is de ironie die maakt de kunstenaar niet-politiek kan blijven en het is de ironie die het werk van Thomas Mann nu vitaal houdt.

De kunstenaar, zo blijkt uit de Betrachtungen, schippert met behulp van de ironie tussen kunst en politiek, maar, als kunstenaar zal hij nooit radicaal door kunnen schieten naar een van deze zijden, want, zo haalt Mann Goethe aan:

“De twee zielen in zijn borst verhinderen dat” (Vert. is van mij, TvdW)

Zijn wij kunstenaars of politici? Zijn wij democraten of estheten? Uiteindelijk is het antwoord onbevredigend: wij zijn het allebei. Slechts door middel van de ironie heeft Thomas Mann zich als kunstenaar kunnen uitlaten over de politieke problemen. Hijzelf is van mening dat hij nog altijd die niet-politieke Man(n) is, maar ergens sluimert het besef dat kunst en politiek veel inniger verweven zijn dan hij toen vermoedde.

Wij, als democraten, zijn twee zielen in een borst. Kunstenaar en politicus. Twee onderdelen van één menselijkheid. Het is dan ook deze menselijkheid die behouden moet worden, dat is de ware vorm van conservatisme.

Dit is een bewerking van een lezing die ik  op 26 september gaf voor studievereniging Sapientia Ludenda over de ontwikkeling van Thomas Manns politieke begrippen.

Citaten:

“Ein Zitat ist vielmehr lediglich ein Klang in einem Gespräch, für dessen Bewertung »ein gewisser musischer Takt und Geschmack« erforderlich ist. Dieses Gespräch weist eine Melodik und eine Rhytmik auf. Die Betrachtungen sind eine Art Musik. Ein Zitat ist eine Note, die einem bestimmten Instrument zugewiesen ist.” (Kurzke, 2009, p.60)

“[D]enn ein gutes Kunstwerk kann und wird zwar moralische Folgen haben, aber moralische Zwecke vom Künstler fordern, heißt ihm sein Handwerk verderben (Goethe in Dichtung und Wahrheit, III, p.12, in Mann, 2013, p.419).

“Man ist Politiker oder man ist es nicht. Und ist man es, so ist man Demokrat” (Mann, 2013, p.32).

“»Betrachtungen eines Unpolitischen?« Man wird das Wort nur im uneigentlichen Sinne zutreffend finden. So sehr aber der Augenschein dagegen spreche, – ich bin nicht Partei, wahrhaftig, ich bekämpfe nicht die Demokratie. (Mann, 2013, p.359)

“Demokratie sollte wieder sein, was sie vor Einbruch der Politik in die Gotteswelt einmal war: Brüderlichkeit über allen Unterschieden und unter formaler Wahrung alle Unterschieden. Demokratie – aber ich sage immer dasselbe – sollte Moral sein, nicht Politik; sie sollte Güte sein von Mensch zu Mensch, Güte von Beiden Seiten! Denn der Herr bedarf der Güte des Dieners ebenso sehr, wie dieser der Güte jenes bedarf.” (Mann, 2013, p.528)

“Was zum Beispiel die Demokratie in Deutschland betrifft, so glaube ich durchaus an ihre Verwirklichung: darin besteht mein Pessimismus. Denn die Demokratie ist es, un nicht ihre Verwirklichung, an die ich nicht glaube.” (Mann, 2013, pp.537-538).

“[D]aβ man seine Deutschheit möglicherweise verlieren muβ, um sie zu finden; […] ; daβ gerade die exemplarischen Deutschen Europäer waren und jede Einschränkung ins nichts als Deutsche als barbarisch empfunden hätten. (Mann, 2013, p.78)

“Die zwei Seelen in seiner Burst verhindern das” (Goethe, Faust 1, Vers 1112, in Mann, 2013, p.622)

Bibliografie

Mann, T. (2013). Betrachtungen eines Unpolitischen (Große kommentierte Frankfurter Ausgabe ed.). (H. Kurzke, Ed.) Frankfurt am Main: S. Fischer Verlag.

De onderdaan

Een korte bewerking van ‘Der Untertan’ (1918) van Heinrich Mann ter gelegenheid van Koningsdag 2017. De roman rekent op ironische wijze af met het nationalisme en de heersersmoraal in Duitsland.

De koning komt naar Tilburg, hoezee!

De keizer komt naar Netzig, hoezee!

Daar loopt de koning. Daar, over de weg van zijn voorvader. Daar loopt de Macht, ons staatshoofd, met kenmerkende gelaatstrekken. Onder het spoor door. De koning zwaait en kijkt zijn onderdanen indringend aan.

Op dat paard daar, onder de poort der zegevierende opmarsen, reed de Macht, met trekken als uit steen gehouwen en met flikkerend oog! De macht die over ons heen waart en wier hoeven wij kussen!

King_of_the_Mountain
Uit de film: ‘Der Untertan’ (1951)

De menigte wordt wild van euforie. Daar is Hij dan. Stralend, lachend. Zal hij ook mij de hand drukken? Zal hij ook mijn half-geknakte oranje gerbera aannemen; of de kleurplaat van mijn zoon? Enkele oudgedienden, die zweren dat hun betover-overgrootvader bij het huwelijk van Willem II en Anna Paulowna waren, beginnen te zweten en extatisch te stralen: nog even en ook zij hebben een verhaal, een familietraditie, die deze generatie voor altijd als wapenfeit zal aandragen op komende verjaardagen van de Koning. Voor sommigen wordt de spanning gewoonweg te veel, flauwtes, benauwdheden, of een ongekende dosis adrenaline. Daar, breekt een jongeman door de dranghekken. Daar rent hij over de afgebakende weg. Daar rent hij langs de gespannen gezichten: hij moet dichterbij komen, hij moet hem zien! Daar is Hij dan.

[D]e keizer, die van zijn paard gestegen was, keek hem met flikkerende ogen aan; hij doorboorde hem met zijn blik. Diederich nam met een heftig gebaar zijn hoed af, zijn mond stond wijd open, maar de kreet kwam niet. Daar hij zijn schreden te plotseling inhield, gleed hij uit en kwam met geweld in een plas terecht, met zijn benen in de lucht, overal ondergespat door modderig water. Toen lachte de keizer. Die man was een monarchist, een getrouwe onderdaan! De keizer wendde zich om naar zijn begeleiders, sloeg zich op de dij en lachte. Diederich in zijn modderplas keek hem na, terwijl zijn mond nog open stond.

Grandioos! Onbetaalbaar, onwerkelijk! Hij heeft oog in oog gestaan met de Koning, ja, hij lachte zelfs naar mij! Met een euforie die grenst aan het maniakale rent Diederich richting een café, hij moet zijn verhaal delen. Daar zat een vrouw.

‘Zo juist heb ik de keizer ontmoet’, zei hij dadelijk. ‘De keizer?’ vroeg ze, alsof ze uit een andere wereld kwam. Met grote, ongewone gebaren begon hij er gejaagd uit te gooien wat hem verstikte. Onze kranige jonge keizer, helemaal te midden van razende oproerlingen!

‘Oh’, zei de vrouw terwijl ze haar boek dichtsloeg en hem onverschillig aankeek. ‘Dit ga ik nooit vergeten, dit kan ik nooit vergeten, al zou ik het willen!’, gilde Diederich extatisch. ‘Ik beloof je, ooit laat ik ter ere van de Koning een standbeeld bouwen. Ooit sta ik weer oog in oog met hem. Ooit, zal hij weer naar mij lachen!’. Verveeld keek de vrouw Diederich aan en zei: ‘Het zal me wat, een standbeeld voor de koning? Wat een onzin.’

‘Domme gans!’, dacht Diederich.

Jaren vlogen voorbij, en Diederich was zijn belofte nooit vergeten. Het standbeeld zou er komen, hoe dan ook. En zo geschiedde.

‘In de middeleeuwen zou Wilhelm de Grote heilig zijn verklaard. Thans echter richten wij een eersterangs gedenkteken voor hem op!’… ‘Als thans het omhulsel wegvalt, indien de vaandels en standaarden zich ten groet nijgen, wanneer de degens omlaag gaan en de bajonetten tijdens het presenteren blinken…’

Een gruwelijk onweer verstoorde de onthulling van het standbeeld, de redevoering welke Diederich zo zorgvuldig had voorbereid viel weg in het dondergeruis. De opperpresident van het festijn maande Diederich haastig tot het onthullen van het beeld. En zo geschiedde.

Wilhelm_der_Gr_sse
Storm

En de aanblik van Wilhelm de Grote zoals hij daar door de lucht reed, in de houding van huisvader, maar omringd door alle afschrikwekkende attributen der Macht, staalde de onderdanen nogmaals tegen de bedreigingen van boven, en het Leve de Keizer van de opperpresident vond levendige weerklank.

Het onweer werd heviger, onhoudbaar. De notabelen, het volk, de onderdanen, iedereen zocht zijn heil in de gebouwen rondom het plein. Ook Diederich moest de aanblik van zijn geliefde keizer verlaten. De storm vernietigde het dorpsplein. Er bleef echter een rots in de branding, slechts één onwrikbaar, onverslaanbaar icoon: het standbeeld van Wilhelm de Grote stond als onaangetast.

The_remains_of_the_day
De keizer is onoverwinnelijk

Citaten afkomstig uit: Heinrich Mann, De onderdaan (oorspronkelijke titel: ‘Der Untertan’, oorspronkelijk gepubliceerd in 1918), vertaald door D. van der Linden, 1950, Elsevier.

De Toverberg: Liefde als kracht

De intellectuele strijd in de Toverberg wordt niet beslecht door het rationele: het is de liefde die ertoe doet.

De slotaflevering van de VPRO-serie Made In Europe, vertolkt door Dimitri Verhulst, beklom de Mount-Everest van de wereldliteratuur: De Toverberg van Thomas Mann. Waar anders, dan op de Toverberg, kun je Europa beter overzien? Van waaruit, kun je de ravages van ideologieën, de overblijfselen uit een oude tijd, beter in perspectief plaatsen dan vanuit een plek die boven tijd en ruimte uittorent. Vanuit een plaats waar de tijd langzaam verwaterd en tot toevalligheid verwordt. Waar de middagsoep langzaam in een eeuwigheidssoep verandert.

1838029,yp+T7PMY5lKvdiJRNP2232rRcIxVh8A_S7N9IsWuz4QEwaEPZZrjpU+rJbihmueTTpJCTKIusJ0qmDEDRKo4WA==
Christopher Eichhorn als Hans Castorp (rechts) in Der Zauberberg (serie) na de ‘eeuwigheidssoep’

Voor wie niet bekend is met het boek, het ‘plot’ -alhoewel zo’n woord zeker niet op zijn plek is in referentie naar de Toverberg, het weten van het plot is dan ook geen spoiler waar men altijd voor vreest: de Toverberg is juist een boek welke zowel tijdens het lezen als in retroperspectief zijn invloed doet gelden of, in het laatste geval, zelfs doet vergroten – laat zich redelijk eenvoudig samenvatten.

Hans Castorp, die hoofdpersoon, reist vanuit Hamburg naar een sanatorium in Davos om zijn zieke neef Joachim Ziemβen op te zoeken. Hans Castorp is van plan om drie weken te blijven. Drie weken, welke langzaamaan uitdijen tot zeven jaren. In deze zeven jaar wordt hij, zoals sommige dat dan noemen, gebildet, onderwezen. Van een naïeve jonge man, ‘ein Sorgenkind des Lebens’, verwordt Hans Castorp langzaam maar zeker in een man van de wereld. Zeven personen hebben in deze zeven jaar een belangrijke pedagogische invloed op Hans Castorp. Twee van deze personen, de Italiaanse Verlichtingshumanist Lodovico Settembrini en de nihilistisch-reactionaire Jezuïet Leo Naphta, zijn met recht de twee meest rationele en intellectuele ‘leermeesters’ van Hans Castorp. De alsmaar voortdurende gesprekken tussen beide mannen, Hans Castorp is nagenoeg altijd afzijdig, vormen een groot deel van de 1000 pagina dikke roman – Thomas Mann had de Toverberg ooit bedoelt als een novelle om zijn indrukken van het sanatorium, waar zijn vrouw Katia Mann in 1912 een aantal maanden verbleef, te verwerken.

hotel_thomasmann_03
Het Waldsanatorium in Davos waar Katia Mann in 1912 enkele maanden verbleef

De intellectuele strijd tussen Settembrini en Naphta is in zekere zin een hoogtepunt van de roman. Settembrini is een ware profeet van de vooruitgang. Zijn onvoorwaardelijke geloof en vertrouwen in de mens, in de mensheid en in de wetenschap tekenen zijn positie als Verlichtingshumanist. Al vroeg neemt hij de taak op zich om als mentor Hans Castorp in te wijden in de principes van dit humanisme. De link tussen Settembrini en de Verlichting wordt door Mann concreet gemaakt in de scene waar Settembrini Hans Castorp in het donker aantreft. Voordat hij begint te praten knipt hij het licht aan. Deze principes van de ratio veronachtzamen het lichaam: het haat en verafschuwt de ziekte, de dood, muziek, en bovenal: de liefde.

Leo Naphta, aan de andere kant, is een complexer figuur. Naphta is een reactionair denker in extremen, een joodse-Hegeliaan, of Marxist – soms wordt er gesteld dat Naphta is gebaseerd op de filosoof/literatuurcriticus Georg Luckács. Naphta is op latere leeftijd bekeerd tot het Christendom, de Jezuïeten, maar is van huis uit Joods. Zijn denken bestaat uit verschillende en tegengestelde takken. Hij omarmt het mysticisme, het ongeschrevene en het irrationele. Alhoewel hij als Jezuïet al het wereldlijke verafschuwt, is zijn overjas gevoerd met bont, en is zijn appartement overladen met zijde. Bovendien gelooft hij heilig dat ziekte de enige bron is van vooruitgang, maar zijn eigen ziekte bestrijdt hij tot op iedere mogelijke hoogte.

De strijd tussen beide mannen mondt uiteindelijk uit in een duel, zo’n ouderwets duel met geweren en doodslag. Het duel vormt de climax van de intellectuele strijd. Niet omdat de een sterft, en de ander voortleeft. Veeleer omdat de onmogelijkheid en inconsequentheid van beide denkers tot het spits wordt gedreven. Met name Settembrini’s positie komt terecht in een aporie. De positie van de Verlichtingshumanist is een positie die tot actie oproept, tot handelen. Tijdens het duel wordt Settembrinis onmogelijkheid om te handelen concreet.

Doorheen de gehele roman propageert Settembrini vooruitgang, maar een echte bijdrage aan de vooruitgang lijkt Settembrini nooit te leveren. Hij gebruikt zijn ziekte als een excuus om in het Sanatorium te blijven, terwijl in het laagland -zoals de mensen op de Toverberg de buitenwereld noemen – de wereld aan hem voorbijtrekt. Hij laat conferenties en andere opties varen vanwege gezondheidsredenen. Desondanks stelt Settembrini altijd dat het lichaam minderwaardig is aan de geest: de geest, de ratio, is oppermachtig! Toch accepteert Settembrini de uitnodiging van Naphta tot een duel. Een uitnodiging die hij op grond van zijn positie nooit had kunnen aannemen. Settembrini is een pacifist, een rasechte verdediger van de waarde van ieder mens als mens.

“Theoretisch keur ik het duel af, ik ben een juridisch denkend mens. Maar de praktijk ziet er anders uit. Er zijn situaties waarin… controverses die… kortom, ik sta deze heer ter beschikking.”

Settembrini kan zijn positie niet langer verdedigen, hij kan zich niet langer verschuilen met woorden, met argumenten, en hij besluit niet meer uit te leggen: kortom…  Bij aanvang van het duel doet Settembrini echter niets. Hij schiet niet, ook niet op aandringen van Naphta, hij kan het niet. Zijn idealen botsen met de concrete werkelijkheid, met de hardheid van het echte: met het laagland. De tijd en plaatseloosheid van de Toverberg vallen weg door deze inbreuk, deze scheur, in de werkelijkheid. Naphta, zal zichzelf van het leven beroven en vele lezers interpreteren dit als vanzelfsprekend als de zege van het Verlichtingshumanisme over Naphta, een intuïtie die ook Arnon Grunberg in de aflevering van Made in Europe aan de dag legde.

Dat deze strijd centraal werd gesteld in het programma is zeker niet verwonderlijk, onder andere Juliette Binoche en György Konrád werden geplaatst in de setting van de Toverberg én deze intellectuele strijd. Hoe aanwezig en overkoepelend deze strijd ook is, zeker in de context van de Eerste Wereldoorlog welke doorheen zowel Settembrini en Naphta lopen, een ander principe viert hoogtij in de Toverberg. Een principe dat onlosmakelijk verbonden is aan de dood, en aan een ander personage: Clawdia Chauchat.

tumblr_myfiyoF3QQ1qgcznlo1_500
Hans Castorp en Clawdia Chauchat op Walpurgisnacht in Der Zauberberg (1982)

De Russische vrouw is, in zekere zin, de reden voor Hans Castorp om in het sanatorium te blijven. Zijn liefde voor de onvolmaakte vrouw is ongeëvenaard. Een liefde die uiteindelijk tot zijn geestelijk sterven leidt. Het is namelijk de liefde die hem dwingt zijn eigen positie, in hoeverre het een positie kan worden genoemd, los te laten. In tegenstelling tot Settembrini en Naphta omhelst Hans Castorp lange tijd geen gedefinieerde positie. Hij blijft in het midden, onderzoekend, onwetend, onbeslist. Hans Castorp heeft geen alomvattende reden om te leven, geen moraal. Als enig personage accepteert Hans zijn ziekte en bijbehorende consequenties. Hij behoeft geen rationeel rookgordijn, zoals Settembrini. Hans Castorp weet al van jongs af aan dat leven samenhangt met dood; dat het accepteren van de een onvoorwaardelijk het accepteren van het tegendeel behelst.

Het accepteren van dit noodlot – hetgeen natuurlijk door Nietzsche is geïnspireerd- maakt Hans Castorp in een bepaalde zin onbepaald. Hij laat zijn pedagogen vechten over zijn intellectuele zielenheil, terwijl hij geduldig alle posities wikt en weegt. In het hoofdstuk Sneeuw, zonder twijfel het belangrijkste hoofdstuk van het boek, ontdekt Hans Castorp voor het eerst expliciet zichzelf, zijn onbepaaldheid. Hij herkent hoe zowel Settembrini als Naphta slechts zwetsers zijn, snoevers. Hij omarmt zijn eigen vitalisme, zijn eigen kracht. Het is de onbepaaldheid die Hans Castorp zijn levenskracht schenkt. Desalniettemin laat ook hij zich op een zeker moment bepalen. Het is Clawdia Chauchat die Hans Castorps vitalisme de nek omdraait.

Thomas-Mann
Thomas Mann achter zijn bureau in Pacific Palisades

Zijn liefde voor haar wordt steeds heftiger, steeds echter. Moest Hans Castorp zijn liefde eerst nog verhullen achter een carnavalsmasker, later wordt deze steeds meer open: het masker komt af. Wanneer Clawdia Chauchat niet in het sanatorium is, wacht Hans Castorp nog slechts op haar terugkeer. Het waanidee nestelt in zijn hoofd dat ze terug zal komen. Zij is de enige reden voor hem om te leven, om te blijven. Niet langer dwaalt Hans Castorp als een ‘Sorgenkind des Lebens’ rond over de Toverberg, niet langer wordt hij bepaald en beïnvloed door zijn leermeesters – het feit dat de meeste overleden zijn daargelaten – hij heeft niet langer een open levenshouding.  Door zijn fixatie op de liefde verdwijnt zijn omarming van leven en dood: hij fixeert zich op het leven, een leven echter, zonder waarde. In een roes van betekenisloosheid waait plots het laagland, de wereld, de veilige muren van de Toverberg binnen en toont de destructieve waanzin waarvoor Hans Castorp zeven jaar was afgesloten: hij zal als soldaat naar het front moeten, de Eerste Wereldoorlog is een feit.

De Toverberg omarmt uiteindelijk geen van de posities van Settembrini of Naphta. Het idealistische slagveld van de Eerste Wereldoorlog, op een bepaalde manier samengevat in beide intellectuelen, is niet wat uiteindelijk de toekomst van Europa bepaald. Belangrijker is het om de liefde te omarmen, zij het niet als fixatie. De liefde als liefde, als kracht, als vitaliteit, is de leidraad die het pad naar de toekomst wijst. Het is onwijs om de wereld in twee vijandelijke kampen op te delen, zei de neef van Hans Castorp, Joachim Ziemβen eens. Een devies die wellicht belangrijker is dan het op het eerste oog lijkt. Het lijkt mij onwijs om de Toverberg als strijd tussen twee vijandige fronten in te delen, veeleer is het een angst voor iedere gefixeerde positie die uit het werk spreekt.

Het slotakkoord van de roman, wat tevens het slotakkoord van Made In Europe is, resoneert nogmaals dit idee: de liefde als liefde, de liefde zonder zin, zal iemand haar ooit weer omarmen;

“Zal ook uit dit wereldfeest van de dood, ook uit deze vreselijke koortsgloed die overal rondom de regenachtige hemel in brand steekt, ooit de liefde opstijgen?”

Dagboeken 1918-1939: Kunst boven Politiek

In de Dagboeken 1918-1939 blijkt veelvuldig hoe Thomas Mann wacht met het innemen van een standpunt tegen het Derde Rijk. De dagboeken, geven inzicht in de redenen daartoe.

Dagboeken 1918-1939
Privé-domein nr.129

Dit eerste blogbericht is geen inleidend bericht over de schrijver en de werken van Thomas Mann. Het is geen verheerlijking en beschrijving van zijn geweldige eerste roman De Buddenbrooks, wat een uitermate geschikte keus is als introductie tot Thomas Mann en wat bovendien een ontzettend rijke en bijzondere roman is. Nee, dit eerste blogbericht bespreekt het werk dat ik zojuist heb gelezen: Thomas Mann Dagboeken 1918-1939 (vertaald en geselecteerd door Hans Hom & G.A. von Winter, 1987). Wat een inleiding betreft had deze blog een kleine twee jaar eerder moeten beginnen op het moment dat ik voor het eerst kennismaakte met Thomas Mann in het boek De Toverberg.

U hoeft echter niet te treuren. Er is weinig zo fascinerend en bijzonder als een dagboek van een ander persoon; een uniek perspectief op de dagelijkse ideeën, gedachten en beslommeringen van een leven. Een leven dat natuurlijk niet zomaar een willekeurig leven is. De dagboeken beschrijven het leven van een van de grootste intellectuelen van Duitsland in het begin van de twintigste eeuw. In tijden van oorlog, crisis en onrust, in tijden die veranderingen teweegbrachten die ook nu nog van belang zijn en die nog steeds duidelijk aanwezig zijn in ons eigen tijdperk.

De dagboeken zijn dan wel geen inleiding, maar toch zeker wel een kennismaking met Thomas Mann als schrijver, echtgenoot en gezinshoofd, vriend en vaak ook als een door zijn gestel en gemoed geteisterd man. Bovendien zijn deze vroege dagboeken bijzonder daar zij fragmenten bevatten uit 1918 tot en met 1921. In een latere dagboeknotitie schrijft Thomas Mann dat hij zijn eerdere dagboeken (voor maart 1933) heeft verbrand. Deze dagboeknotitie staat gedateerd op mei 1945, Pacific Palisades, Thomas Manns toenmalige woonplaats aan de westkust van Amerika. De enige overgebleven schriften waren dus vanaf 1918 tot en met 1921, daar hij deze nodig had voor zijn werk aan zijn roman Doktor Faustus.

Wat er nu precies in deze vernietigde dagboeken stond is natuurlijk onbekend, maar naar alle waarschijnlijkheid had Thomas Mann genoeg reden om deze te vernietigen. Zo beschrijft hij in 1933 hoe hij slapeloze nachten, pijnen en een verschrikkelijke mate van stress moest verduren toen bleek dat hij niet meer terug kon naar zijn huis in München, daar de nationaal-socialisten aan de macht waren gekomen, maar dat zijn zwarte koffer met al zijn dagboeken nog in dit huis waren opgeslagen. Later heeft zoon Golo Mann de dagboeken uit München weten te ‘bevrijden’, zonder dat de nationaal-socialisten deze hadden bezoedelt, hetgeen een ramp moest zijn geweest indien deze wel waren gelezen.

Algoed, maar wat houdt zo’n dagboek nu in? In feite is een notitie een korte beschrijving van de dag met enige belangrijke gebeurtenissen of gesprekken: “Vroeg op en gebaad. Onder het werk aankomst van Geheimrat Saenger.” Daarnaast vermeldt Thomas Mann bijhaast altijd in welke literatuur hij leest: “…’s avonds voor het slapengaan Proust-lectuur. Bewondering voor zijn rijkdom en kennis..” en, wellicht het belangrijkste, aan welk manuscript hij heeft gewerkt: “Sinds twee dagen de bezigheden aan Der Zauberberg weer hervat, dat wil zeggen, ik heb het gesprek in het Frans met behulp van Franks correcties herschreven.”

Dit drietal aan elementen wordt slechts onderbroken door uitzonderlijke gebeurtenissen zoals: reizen per trein, oceaanstomer of vliegtuig, ingrijpende politieke omstandigheden, het jaarlijkse vervangen van de scheurkalender op zijn werkkamer op 31 december (hetgeen hem uitzonderlijk veel goed doet) en zijn persoonlijke gemoedstoestand. Hiervan is het laatste niet zo uitzonderlijk, Thomas Mann is regelmatig ziek, zwak en misselijk.

Ik kan mij voorstellen dat niet iedereen laaiend enthousiast wordt van dagboeknotities over bovenstaande onderwerpen. Het meeslepende en aangrijpende van de notities verschuilt zich echter doorheen het dagelijkse leven. Het dagelijkse leven dat meerdere malen heftig wordt verstoord door een politieke onrust welke het Europese continent tot tweemaal toe volledig veranderde. Over de Eerste Wereldoorlog schrijf ik hier niet.

Allereerst beschrijven de dagboeken slechts de nadagen van deze oorlog, maar belangrijker is het feit dat Thomas Mann gedurende deze oorlog werkt aan een moloch van een boek: Betrachtungen eines Unpolitischen. Wellicht het meest persoonlijke werk dat Thomas Mann heeft geschreven, naast de Buddenbrooks. Zoon Klaus Mann schrijft in zijn autobiografie Der Wendepunkt over de Betrachtungen het volgende: “Het is een document van een hoogst eigenaardig, ja uniek karakter, dit lange smartelijke gesprek met zichzelf van een schrijver die door de oorlog is ontwricht: literair gezien een meesterwerk, een schitterende tour de force; van politiek standpunt beschouwd een catastrofe.”Om daarom de Eerste Wereldoorlog te beschouwen aan de hand van enkele dagboeknotities, en niet aan de hand van de Betrachtungen is waanzin.

Desalniettemin dient de Betrachtungen als startpunt voor het eigenlijke onderwerp van dit blogbericht. In de Betrachtungen handelt Thomas Mann namelijk vanuit een innerlijke overtuiging die hem verplicht tot het innemen van een standpunt inzake de Oorlog. Het is precies dit probleem van het innemen van een standpunt dat gedurende de jaren 1933-1936 voorop staat in het leven van Thomas Mann. Het probleem van een standpunt innemen wordt omgeven met vragen over de relatie tussen de kunst en de politiek; in hoeverre is een kunstenaar of intellectueel verplicht zich in te laten met de politiek. In hoeverre ben je jezelf verplicht om verwijdering van een inhumaan regime te zoeken? Deze vragen zijn het onderwerp van dit blogbericht.

Thomas Mann staat bekend als een strijder tegen het Derde Rijk. Zo schrijft de invloedrijke Poolse literatuurcriticus Marcel Reich-Ranicki het volgende in zijn werk Thomas Mann und die Seinen:

Hij, Thomas Mann, werd in de tijd van het Derde Rijk tot de representatieve tegenfiguur bij uitstek. De namen Adolf Hitler en Thomas Mann symboliseren nog steeds de twee uitersten van het Deutschtum.

Als Poolse Jood maakte de openlijke distantiëring van Thomas Mann jegens het Derde Rijk een onmetelijke indruk op het leven van Reich-Ranicki. Bovendien heeft de criticus gelijk als hij Thomas Mann een tegenfiguur bij uitstek noemt. Talloze redevoeringen (Lectures) en artikelen van Thomas Mann creëren een tegengeluid voor de Duitstalige bevolking van Europa. Daarnaast zond de BBC van oktober 1940 tot mei 1945 verschillende radiotoespraken van Thomas Mann uit in Duitsland. Iedere toespraak was gericht aan het Duitse volk en begon met de bekende woorden: “Deutsche Hörer!“. Het Duitse volk werd bijna maandelijks toegesproken in een Duits dat niet langer gewoon was in het Derde Rijk, in een taal van een ander Duitsland. Over de radiotoespraken, wellicht in een volgend blogbericht meer.

Het beeld van Thomas Mann als tegenfiguur van Adolf Hitler is dan ook tot op zekere hoogte terecht. De dagboeken van 1933-1939 laten een andere kant van Thomas Mann zien, een kant waarin het menselijke en persoonlijke tegenover de destructieve krachten van de geschiedenis staan. Het was namelijk zeker niet Thomas Mann die de nationaal-socialistische regering vanaf het begin van het Derde Rijk veroordeelde, iets wat zijn broer Heinrich en zijn twee oudste kinderen, Erika en Klaus, wel deden. Veeleer was Thomas Mann besluiteloos, afwachtend. Een houding welke wij achteraf graag willen veroordelen nu wij weten wat voor gevolgen het nationaal-socialistische tijdperk heeft gehad. Een houding, welke inzichtelijk wordt in zijn dagboeknotities.

Er zijn verschillende motieven aan te wijzen voor Thomas Mann’s afwachtende houding. Een motief is de onzekerheid. In Mann’s houding ten opzichte van Duitsland komt de onzekerheid voor het eerst tot uiting in het besef dat hij niet binnen afzienbare tijd terug kon keren naar zijn geliefde Duitsland en zijn geliefde München. Door een toespeling van het lot bevond Thomas Mann zich samen met zijn vrouw Katia in het buitenland vanaf 11 februari 1933, zij maakten samen een grote voordrachtsreis langs Amsterdam, Brussel, Parijs en uiteindelijk Arosa waar Thomas Mann zijn voordracht: Leiden und Größe Richard WagnersOp aandringen van Erika en Klaus, keerde het paar nooit meer terug naar hun woonplaats München. Het politieke klimaat was dusdanig verandert dat een eventuele terugkeer een bedreiging was voor zijn werk, en derhalve zijn leven. Het begin van een uitzichtloos, onvrijwillig Exil-tijdperk.

In de eerste maanden van het Exil hield Thomas Mann vast aan de gedachte van een mogelijke terugkeer. Eens, als de nationaal-socialisten door een grandioze economische crisis van hun voetstuk vallen. Zo schrijft hij op 5 april 1933:

Welk een teleurstellingen zal het ongelukkige, thans vreugdedronken en schijngelukkige volk nog te verduren krijgen! De beurs is in déroute. Het economische beleid of de buitenlandse politiek zal deze regering de nek breken.

De hoop op een dergelijke crisis, waarin deze regering zich zonder twijfel aan het storten is, houdt de hoop op terugkeer levend. Bovendien, alle bezittingen en Mann’s publiek bevinden zich nog altijd in Duitsland. Het loslaten van zijn thuisland, van het Duits zijn, is dan ook geen lichte opgave. Uiteindelijk geeft Mann de hoop op terugkeer op (20 juli, 1933):

Terugkeren is uitgesloten, onmogelijk, absurd, vol woeste gevaren voor vrijheid en leven-dat ziet het verstand duidelijk in, hoezeer ik een openlijke en uit vrije wil voltrokken breuk tot dusver ook heb proberen uit te stellen.

Voordat Mann deze ingrijpende keuze kon maken had hij al veel moeten opgeven. Allereerst zijn lidmaatschap van de Deutsche Akademie (later Goethe-instituut), Pen-Club, Rotary-Club en het Volkenbond-Comité en zijn voorzitterschap van het Schutzverband Deutscher Schriftsteller (later Reichsschrifttumskammer). Een laatste eretitel verliest Mann pas op 25 december 1936: zijn eredoctoraat aan de universiteit van Bonn. Waar hij bij eerdere ontslagen slechts formeel en afstandelijk reageerde, was zijn reactie aan de deken van de Universiteit van Bonn een begin van zijn openlijke campagne tegen het Derde Rijk.

De afstandelijke en terughoudende reacties die Mann terugstuurde op de berichten van zijn ontslag tekenen de periode waarin Mann verkeerde. Voordat hij een definitieve verblijfplaats had gevonden in Küsnacht, nabij Zürich, en de financiële middelen tot op zekere hoogte te hebben veiliggesteld was het simpelweg niet denkbaar voor Mann om een positie tegen het Derde Rijk in te nemen. Nu deze onzekerheden langzaamaan verdwenen en de dagelijkse werkzaamheden weer doorgang vonden werd de roep op een politiek statement steeds groter op Mann. Zijn broer Heinrich, en ook zoon en dochter Klaus en Erika, hadden zich al langer in het intellectuele kamp tegen Hitler geschaard. Dit had tot gevolg dat Heinrichs naam in 1933 op de eerste Ausbürgerungs-lijst stond vermeld, en het Duitse staatsburgerschap verloor.

Ondanks de nieuw gevonden, relatieve, dagelijkse rust en werkzaamheden kon Mann zich nog niet expliciet tegen het Derde Rijk keren. In de jaren dertig voltooide Mann namelijk het tweede deel van de Joseph tetralogieDer Junge Joseph, en werkte hij door aan het derde deel, Joseph in Ägypten. Deze romancyclus verhaalt over de oudtestamentische Jozef en diens epische verhaal met zijn broers en Farao in Egypte. Voor Mann was dit werk van groot belang, het liet zien dat een Duitser nog werkelijk in staat is om kunst te creëren. Het besef en de werkelijkheid dat een oer-Joods verhaal nog een plek kon hebben in Europa naast het fascistische Duitsland, was van levensbelang voor Mann, het was hem meer waard dan een voorbarige en onzorgvuldige politieke reactie of uitspraak. Voor Mann was de Joseph iets waarlijk Duits, dat een tegenwicht kon bieden aan de vermagering en verkrachting die de Duitse cultuur onder het fascisme leed. Het ware Duitse, zou het volk wellicht helpen tot bekering te komen.

Pas na de totstandkoming en publicatie van de roman kon Mann zijn voorlopige politieke reactie verder uitbouwen en was hij in staat de onvermijdelijke consequenties van een dergelijke reactie te dragen. Naast impact op zijn eigen persoon, beïnvloedden zijn acties ook die van zijn vrouw, Katia, zijn jonge kinderen en zijn uitgever met diens aanverwanten. Naast zijn wens om het Duitse volk via zijn roman ‘direct’ toe te spreken, handelde Mann voorzichtig, zodat een zinloze voorlopige veroordeling van het Derde Rijk geen desastreuze gevolgen zou hebben voor zijn naasten, en zodat hij de tijd had om zijn reactie en standpunt sterk te onderbouwen.

Nadat ik eerder de autobiografie van zoon Klaus Mann, Der Wendepunkt, heb gelezen, was Manns afzijdigheid in de jaren 30 lange tijd onverklaarbaar voor mij. Klaus schreef herhaaldelijk aan zijn vader met de oproep om zich uit te spreken over de onmenselijkheid van zijn Duitsland, hetgeen telkens negatief werd beantwoord. In dezelfde tijd ontving Mann brieven vanuit Duitsland waarin hij werd gevraagd zijn zoon en dochter, Klaus en Erika, te beletten in het verder uitten van kritiek op het Derde Rijk, welke Mann wederom negatief beantwoordde.

Het uitblijven van een expliciet standpunt, omwille van de Joseph, omwille van zijn naasten, omwille van de kunst, lijkt mij geenszins verachtelijk. Het roept echter altijd de vraag op hoe men dient om te gaan met de wereld, in een brede zin. Te midden van de geschiedenis kan men niet oordelen over de toekomst, is alles ongewis. Een overhaaste beslissing kan van een gevierd schrijver een mislukkeling maken, of juist tegenovergesteld. Een beslissing om niet te beslissen kan hetzelfde effect hebben. En bovendien rest altijd nog de vraag in wat voor een verhouding de kunst staat tot de politiek. Een vraag welke Mann, naar mijns inziens, krachtig beantwoord in zijn dagboeknotities.

Mann beschrijft in deze notities het belang van de publicatie van de Joseph. Deze kon helaas niet meer in Duitsland uitgegeven worden, de uitgeverij was inmiddels uitgeweken naar Wenen. Desalniettemin was het een morele prestatie dat de Duitse cultuur zou voortleven, zonder een expliciete verbinding aan het verachtelijke Derde Rijk. Men kan in deze publicatie dan ook al voldoende Manns positie achterhalen, een positie die de Duitse cultuur niet zal verachten; onverschillig het politieke klimaat.

De dagboeken laten op deze wijze een bijzonder beeld van Thomas Mann achter. Een beeld van een intellectueel, en een gezinshoofd. Een beeld van een Duitser, wie zijn geliefde Duitse cultuur niet ten onder zal laten gaan in barbarij. De dagboeken laten op deze wijze ook vragen na. Intieme vragen over de interne strijd die men moet voeren, wanneer men wordt geconfronteerd met de geschiedenis, zonder dat men weer waar deze heen zal leidden. Vragen die ook nu nog vaak gesteld moeten worden, en waar natuurlijk nooit een definitief antwoord op te vinden is.

Om te eindigen citeer ik de laatste passage uit de brief van Mann aan de deken van de universiteit van Bonn, de reactie op het verlies van het eredoctoraat.

God moge ons verduisterd en misbruikte land helpen en het leren vrede te sluiten met de wereld en met zichzelf.

Küsnacht am Zürichsee, nieuwjaar 1937

 Geschreven door Tom van de Wijgert

Literatuur:

  • Mann, K. (1952). Der Wendepunkt. [Frankfurt a.M.]: S. Fischer.
  • Mann, T. and Hom, H. (1987). Dagboeken 1918-1921 & 1933-1939. Amsterdam: De Arbeiderspers.
  • Reich-Ranicki, M. (1987). Thomas Mann und die Seinen. Stuttgart: Deutsche Verlags-Anstalt.